Uit recente rechtspraak blijkt dat het hebben of aangaan van een schuld/vordering verhouding tussen de directeur-grootaandeelhouder en B.V. verstrekkende gevolgen kan hebben voor de oudedagsvoorziening die de directeur-grootaandeelhouder bij zijn B.V. heeft getroffen.
Zowel de schuld als de vordering van de directeur-grootaandeelhouder kan leiden tot afkoop van de oudedagsvoorziening.

Om tot afkoop te kunnen komen moet:
– de directeur-grootaandeelhouder feitelijk middelen van de B.V. hebben ontvangen;

– er een handeling heeft plaatsgevonden die feitelijk inhoudt dat de directeur-grootaandeelhouder over het oudedagvermogen beschikt;

– die handeling leidt tot een (verdere) “onder dekking” bij de B.V
Van feitelijk beschikken over de oudedagaanspraken is sprake, zodra de directeur-grootaandeelhouder niet in staat is om een schuld aan de B.V. terug te betalen of als blijkt dat er geen intentie bestaat om de schuld af te lossen.
De oplopende rekening-courantschuld dient daarom bij elke af- en bijboeking kritisch in de gaten gehouden worden. De aflossing van een vordering van de directeur-grootaandeelhouder kan worden geherkwalificeerd tot afkoop wanneer meer dan de werkelijke waarde van de vordering wordt ontvangen.
De “onder dekking” van de B.V. dient te worden bepaald met inachtneming van de werkelijke waarde van de oudedagsvoorziening. Relevant hiervoor is het te verwachten rendement van de B.V. gedurende de resterende looptijd van de oudedaguitkering.